Ethiek

Uit de kerken

Signalen



Aanmelden GRATIS nieuwsbrief

Naam:
E-mail:



printen

mailen

Ruimte in de DGK? 1

D.J. Bolt
20-11-10


"Wij respecteren de keus die toen door broeders en zusters gemaakt is. Maar als u van ons vraagt dat wij over 2003/2004 dezelfde overtuiging moeten hebben als u, dan vraagt u van ons teveel.
Wij zijn van oordeel dat
er ruimte moet zijn voor broeders en zusters die van mening zijn dat de Vrijmaking van 2003/2004 te vroeg was en die zich afvragen of zij wel het werk van Christus was. Is deze ruimte aanwezig voor ons?"

Deze vraag heeft de samensprekingscommissie (cKE) van de DGK aan de synode te Emmen 2009 voorgelegd. De synode heeft daarop een tweetal besluiten genomen en deze met een begeleidende brief als antwoord aan de kerkenraad van Dalfsen doen toekomen.
Het betreft dus in principe een zaak tussen een kerkenraad en het DGK-kerkverband. Toch is deze van veel breder belang dan alleen voor deze raad. De besluiten zullen door de kerken in dit verband moeten worden geratificeerd. Dus zullen andere contacten met de DGK waarin materieel dezelfde vraag werd (en wordt) gesteld met deze uitspraak worden geconfronteerd.
Een groeiende groep verontrusten in de GKv is zich aan het oriënteren op zijn kerkelijke toekomst. Of, om het meer confessioneel te zeggen: "om zich te voegen bij de vergadering (kerk) op iedere plaats waar God haar gesteld heeft1". Daarbij zijn nadrukkelijk ook de DGK in beeld. De vragen aan deze kerken zijn dus: wie zijn jullie en wat zijn de 'voorwaarden' om lid te mogen worden? In dat kader moet ook de vraag van Dalfsen en anderen noodzakelijkerwijs een duidelijk antwoord ontvangen.

De beoordeling van de vrijmaking in 2003 wordt door de DGK cruciaal gevonden. Het antwoord daarop raakt het bestaansrecht van de kerken naar hun overtuiging. Het maakt het verschil tussen kerk en sekte. Was 2003 te vroeg dan moet de DGK als scheurkerk worden gediskwalificeerd, zo wordt gesteld. Gezien het grote belang wilden DGK-kerkenraden en de cKE ook niet zelf een antwoord geven maar vroegen zij een oordeel van de synode, dus in feite een uitspraak van de gezamenlijke kerken. Dat tekent de belangrijkheid van de vraag. En dus ook van het antwoord. Niet alleen voor Dalfsen maar ook voor hen die overwegen lid te worden van een kerk in dit verband. Waar wordt aan gebonden? Is de gevraagde ruimte er, of is die er niet? Daarvan hangt mede af of het verantwoord is je "onder opzicht en tucht" te stellen van een DGK-kerkenraad.

In enkele artikelen wil ik op deze zaak ingaan. We publiceren het volledige antwoord van de synode met de begeleidende brief aan de kerkenraad van Dalfsen2 om er vervolgens de nodige vragen bij te stellen.

Overwegingen

De synode heeft het volgende overwogen.

  1. De synode heeft met dankbaarheid geconstateerd dat er in 2010 in Dalfsen een Vrijmaking van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) heeft plaatsgevonden.

  2. Gezien de gronden voor deze Vrijmaking constateert de synode eveneens met dankbaarheid dat de Gereformeerde Kerk (dolerend) te Dalfsen op hetzelfde fundament staat van Schrift en Belijdenis.

  3. De synode spreekt de vurige wens uit dat er een eenheid in waarheid met deze gemeente mag komen overeenkomstig Joh. 17: 11b, 21, 22 en zoals de kerk naspreekt in art. 28 NGB.

  4. In de gesprekken die de Commissie Kerkelijke Eenheid heeft gevoerd met de kerkenraad van de Gereformeerde Kerk (dolerend) te Dalfsen is gebleken dat er in de gemeente te Dalfsen moeite is om de Vrijmaking van 2003 te zien als het werk van de Here.

  5. De kerk heeft ook in het verleden de noodzaak gehad zich uit te spreken over dit geloofsstuk van Christus' kerkvergaderend werk, zoals dat concreet in Nederland aanwijsbaar was (GS Amersfoort 1966 en GS Hoogeveen 1969).

Opvallend is de warme toon waarmee de broederschap in Dalfsen wordt bejegend. De synode constateert dat beide kerkgemeenschappen op hetzelfde fundament staan. Er is dankbaarheid voor de vrijmaking3 in Dalfsen.
Dit is van fundamentele betekenis voor de verhouding tussen kerken. Op deze wijze is er een basis van waar uit verder gesproken kan worden over eenheid. Die eenheid wordt "vurig gewenst". Daar blijkt een groot verlangen uit. Zo is er inderdaad een goed uitgangspunt om verder te komen op de weg tot elkaar4.

Dit verheelt niet dat er in elk geval een belangrijk punt van verschil van overtuiging is, zo blijkt verder uit de laatste twee overwegingen. Dalfsen kan de vrijmaking van 2003 niet zien als een werk van de Here, vraagt in elk geval ruimte om daar anders over te denken. Dat doet 'nieuwe vrijgemaakten' pijn en dat is begrijpelijk. Want als met volle overtuiging in geloof afscheid genomen is van de GKv dan zal er meer dan een simpel bevestigend antwoord moeten komen op vraag of er ruimte er anders over te denken. Daarvan getuigen de op de overwegingen volgende besluiten van de synode dan ook nadrukkelijk.

De besluiten

Er zijn twee besluiten, bestaande uit een aantal uitspraken. Het eerste besluit wil een antwoord geven op de Dalfser vraag en motiveert dat uitgebreid met argumenten, in kerkelijk jargon: gronden. Het tweede besluit betreft een brief aan de kerkenraad met een inhoud die als een toelichting op het eerste besluit kan worden beschouwd, gevolgd door een uitnodiging voor een voortgezet gesprek over kerkelijke eenheid, indien Dalfsen daartoe mogelijkheden ziet.
Maar het eigenlijke antwoord op de vraag is te vinden in besluit 1. We laten dat hier eerst volgen.

Besluit 1
De Generale Synode van De Gereformeerde Kerken in Nederland, bijeen op 14 november 2009 te Emmen5, besluit om uit te spreken

  1. dat de concrete vraag van de kerkenraad van de Gereformeerde Kerk (dolerend) te Dalfsen niet met een eenvoudig 'ja' of 'nee' beantwoord dient te worden, maar dat de kerken hun geloofsovertuiging over de Vrijmaking van 2003 en over de Vrijmaking van 2010 van de broeders en zusters te Dalfsen, dienen uit te spreken.

  2. Dat zij gelooft dat overeenkomstig art. 28 NGB en Zondag 21 HC de Vrijmaking van 2003 het werk van de Here Christus was en dat het Schriftuurlijk en confessioneel bestaansrecht van De Gereformeerde Kerken vaststaat (in aansluiting aan GS Hoogeveen 1969, art. 249 IIC, oordeel a.3);

  3. Dat zij met ootmoed tot en in dankbaarheid aan de Here gelooft dat de bedding van het dynamische kerkvergaderend werk van de Here in Nederland sinds 1944 liep via de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) en sinds 2003 ook nu nog mag lopen via De Gereformeerde Kerken (hersteld), waarbij zij erkent dat de Here ook nu nog elders nieuw kerkelijk leven kan wekken en een nieuwe bedding kan leggen.

  4. Dat uitspraken 2 en 3 onze geloofsovertuiging verwoorden inzake onze Vrijmaking in 2003;

  5. Dat wij bij de kerkenraad van de Gereformeerde Kerk (dolerend) te Dalfsen zien de geloofsovertuiging dat het in 2003 nog niet verantwoord werd geacht om tot Vrijmaking te komen;

  6. Dat wij samen de Here dankbaar zijn dat Hij door de Vrijmaking te Dalfsen van 2010 ook nu nog verder werkt aan de vergadering van Zijn kerk;

  7. Dat wij de Here bidden dat Hij ons wil geven dat wij in die dankbaarheid onze eenheid vinden en beleven.

Gronden

  1. Voor de wettigheid van de Vrijmaking in 2003 geldt dat zowel is voldaan aan de wettige basis naar de Heilige Schrift en de belijdenis van de kerk als aan een wettige gang naar art. 31 van de Gereformeerde Kerkorde. Daarom geloven en belijden wij dat deze Vrijmaking een door de Here in Zijn Woord bevolen reformatie en wederkeer was die nog steeds eis is van de Here (vergelijk GS Amersfoort-West 1966/1967, Acta art. 162, pag. 165 ad 3).

  2. De grond voor de Vrijmaking van 2003 is gelegen in de noodzaak tot terugkeer tot de eerbiedige gehoorzaamheid aan Gods Woord en trouw aan de belijdenis van de kerk, door de verwerping van de deformatie van de kerk zoals die zichtbaar werd in:

  1. de handhaving van synodebesluiten en daarmee het definitief wettigen en toelaten van valse leer met betrekking tot:

  • het vierde gebod van de Wet van de Here;

  • dwaling en Schriftkritiek in het blijven zoeken van eenheid met andere kerkgenootschappen;

  • vele onschriftuurlijke liederen in de eredienst die dwaalleer bevatten;

  • de tucht met betrekking tot de viering van het Heilig Avondmaal.

(Acta GS Mariënberg 2005, art. 25 Ec, G, H, J, N ; Acta GS Zwolle 2007, art. 48, 63, 65).

  1. het verlaten van Gods Woord op ander gebied dan onder a. genoemd, zoals:

    • het ontkrachten van de radicaliteit van het zevende gebod;
    • het tolereren van Schriftkritiek in de kerken en met name in de opleiding tot de dienst des Woords en de evangelisatie;
    • het onthouden aan de gemeenten van een Schriftuurlijke visie op de verhoudingen van man en vrouw binnen het huwelijk, zoals uitkwam in de formulering van een nieuw huwelijksformulier;
    • het loslaten van de belijdenis, onder meer op het punt van de kerk, ten gunste van een onschriftuurlijke eenheidsdrang;
    • wildgroei van liturgische vernieuwingen, waarbij de nadruk ging liggen op het religieuze gevoel en de creativiteit van de mens;
    • verschraling en vervlakking van de prediking, waarbij vooral de hoorder in beeld moest komen;
    • onjuiste visie op de bediening van de verzoening door het opleggen van de zegen door een niet predikant;
    • het aanvaarden van en meewerken aan onbetrouwbare Bijbelvertalingen;
    • het verwaarlozen van de kerkelijke tucht;
    • het loslaten van de strikte binding aan de aangenomen kerkorde;
  1. In de gang van de reformatie was gedurende vele jaren openlijk en ernstig gewaarschuwd tegen de afval, met name tegen de onder 2.a. en 2.b. genoemde afdwalingen. Ook waren vele bezwaarschriften op de onderscheiden zaken ingediend bij meerdere synoden.
    T.a.v. de onder 2.a. genoemde zaken geldt zelfs dat alle revisieverzoeken door GS Zuidhorn 2002 waren afgewezen, waardoor de kerkelijke weg daarvoor toen volledig ten einde was (art. 31 en 33 KO).

  2. De Schriftuurlijke roeping tot bekering is na het einde van GS Zuidhorn 2002 beargumenteerd en openlijk voor het voetlicht gebracht toen de 'Oproep tot reformatie' in februari 2003 tot alle kerkenraden werd gericht. Daarin werd niet alleen gewezen op de onschriftuurlijke synodebesluiten maar ook op het algemene verval in de kerken in leer en leven, met de oproep om "de onschriftuurlijke besluiten van de GS Zuidhorn 2002 te verwerpen en te komen tot een terugkeer naar de eerbiedige gehoorzaamheid aan Gods Woord op alle terreinen van leer en leven", en om daarmee weer de kenmerken van de ware kerk volgens art. 29 NGB te vertonen: "Kortom, dat men zich richt naar het zuivere Woord van God, alles wat daarmee in strijd is verwerpt en Jezus Christus erkent als het enige Hoofd".

  3. Deze 'Oproep tot reformatie' is in 2003 door geen enkele kerkenraad aanvaard en kerkbreed verworpen waardoor het duidelijk werd dat de kerken weigerden zich te bekeren. Pas toen was het moment aangebroken om met het ontrouwe kerkverband te breken naar art.28 NGB en art. 31 KO.
    Onder de genadige leiding van de Here is deze Vrijmaking vanaf september 2003 tot stand gekomen, waarop de via deze Vrijmaking voortgezette Gereformeerde Kerken zich officieel mochten herenigen in het kerkverband van De Gereformeerde Kerken in Nederland.

[vet van de synode, DJB]

Opmerkingen en vragen

Over deze besluiten en hun gronden wil ik eerst wat detailopmerkingen maken en -vragen stellen. Dat is niet bedoeld om spijkers op laag water te zoeken maar om echt goed te begrijpen wat de hersteld-gereformeerde synode precies heeft bedoeld en besloten. Het luistert hier nauw. En het is beter om nu daarover door te spreken dan daar later met veel moeiten achter te komen.

De eerste uitspraak van besluit 1 luidt, zoals eerder weergegeven:

"dat de concrete vraag van de kerkenraad van de Gereformeerde Kerk (dolerend) te Dalfsen niet met een eenvoudig 'ja' of 'nee' beantwoord dient te worden, maar dat de kerken hun geloofsovertuiging over de Vrijmaking van 2003 en over de Vrijmaking van 2010 van de broeders en zusters te Dalfsen, dienen uit te spreken."

Geen simpel 'ja' of 'nee'?
De synode mag(!) dus de heldere vraag van Dalfsen niet met een eenvoudig 'ja' of 'nee' beantwoorden. Dat hoeft niet negatief te worden geduid en niet bij voorbaat gezien te worden als het ontwijken van een rechtstreeks antwoord. Terecht kan er de behoefte bestaan het een en ander toe te voegen. De vraag raakt immers het ontstaan van de DGK. Het antwoord zou dus geparafraseerd kunnen inhouden: 'Ja', maar wij willen er wel iets aan toevoegen om misverstanden te voorkomen. Maar het kan ook omgekeerd zijn bedoeld: 'Nee', maar dat is niet alles wat we er over hebben te zeggen'. Uit het vervolg van de besluiten moet een en ander duidelijk worden.

Wie zijn 'de kerken'?
In uitspraak 1.1 wordt van "de kerken" zijn gesproken. Zijn dat de DGK alleen, óf zijn dat de DGK plus de kerk van Dalfsen?
In het eerste geval mag worden verwacht dat deze uitspraak ook een gegrond (deel)besluit over de vrijmaking van Dalfsen zal te vinden zijn. Maar dat is er niet. Wel wordt "dankbaarheid" over de "vrijmaking van Dalfsen" uitgesproken (1.6) maar of dat een "werk van de Here" was wordt in de besluittekst in het midden gelaten.
De vraag die je kunt stellen is, of de DGK wel een "een geloofsovertuiging" t.a.v. Dalfsen dienen uit te spreken. Dat is toch een zaak van de broeders en zusters van Dalfsen? Kunnen de DGK wel tot een goed oordeel daarover komen te meer omdat zij in feite deze vrijmaking beslist te laat vinden? De vrijmaking had immers al in 2003 moeten plaats vinden?!6 Bovendien, zij (de DGK) hebben die geloofsbeslissing om in 2010 in doleantie te gaan niet genomen, dat blijft toch voor verantwoordelijkheid voor de broeders en zusters daar?

Maar misschien wordt met 'de kerken' de DGK inclusief Dalfsen bedoeld. Dan zou de tekst gelezen kunnen worden als dat ook Dalfsen haar geloofsovertuiging over de reformatie van 2010 dient uit te spreken als een werk van de Here is". Van deze geloofsovertuiging getuigt de besluittekst echter niet. Er is wel sprake van een Dalfser "geloofsovertuiging" maar die betreft de "overtuiging" dat het in 2003 nog niet verantwoord was tot vrijmaking te komen (1.5)7.

Het besluit gewaagt wel van gezamenlijke dankbaarheid dat de Here ook in Dalfsen verder werkt aan de vergadering van zijn kerk (1.6). Maar dat gaat toch wat minder ver dan een gezamenlijke "geloofsovertuiging" over Dalfsen.8

Wederzijdse dankbaarheid?
Het laatste besluitdeel (1.7) vormt een gebed om eenheid: "Dat wij de Here bidden dat Hij ons wil geven dat wij in die dankbaarheid onze eenheid vinden en beleven".
Ook hier is het nodig om vragen te stellen want dit besluit kan (weer) op twee manieren gelezen worden.
De uitspraak is lezen als: op basis van wederzijdse dankbaarheid voor de vrijmakingen (zie deelbesluit 1.3 en 1.6) proberen we onze eenheid te vinden en die nieuwe eenheid zo te beleven. Dan kun je daar toch een zekere mate van erkenning in lezen, ook van 2003.
Maar het kan ook zó worden gelezen: wij DGK, zijn dankbaar voor 2003 en u dolerenden van Dalfsen bent dankbaar voor 2010; zó kunnen we samen in dankbaarheid een nieuwe eenheid vinden en beleven. In dit geval wordt elkaar de ruimte gelaten voor de waardering van elkaars kerkhistorie.
En daar vroeg Dalfsen uiteindelijk om.

Een nieuwe bedding in Dalfsen?
Ruimte geeft deelbesluit 1.3. Immers daar wordt erkend dat de Here nieuw kerkelijk leven kan werken en zo nieuwe "beddingen" kan banen waardoor zijn werk voortgang heeft. Mag in deze context aangenomen worden dat de DGK synode een nieuwe bedding in Dalfsen heeft zien ontstaan? Maar het was wel duidelijker geweest als dat ook een constatering was geworden.

Zijn de gronden niet te beperkt?
Tenslotte nog een enkele opmerking over de gronden. Het is opmerkelijk hoeveel moeite de synode hierin doet de uitspraken van argumenten te voorzien. Echter het gaat slechts om een deel daarvan. Dat maakt dat de samenhang tussen uitspraken en gronden maar beperkt is. Immers de gronden gaan eigenlijk uitsluitend over de 'zaaksgerechtigheid' van de vrijmaking van 2003 zoals die in de uitspraken 1.2 - 1.4 is verwoord!
Had er ook niet het een en ander gemotiveerd moeten worden waaróm er bij de DGK dankbaarheid over de vrijmaking van Dalfsen kan zijn? Nu blijft de eis van de uitspraak 1.1. waarin wordt uitgesproken dat de kerken hun geloofsovertuiging t.a.v. de vrijmaking te Dalfsen dienen te geven wat in de lucht hangen. En de vraag of de DGK het gebeuren in Dalfsen als een werk van de Here ziet blijft eigenlijk onbeantwoord.

Eigenlijk is het jammer m.i. dat de synode zo zeer de situatie van Dalfsen heeft vervlochten met de concrete vraag die deze stelde. Die vervlechting is begrijpelijk omdat de vraag over de doleantie in Dalfsen natuurlijk in de gesprekken over eenheid uitgebreid aan de orde zal zijn geweest. Maar toch maakt het de beantwoording van de gestelde vraag nogal diffuus.

Wordt vervolgd

NOTEN
____________________________________________________________

1 NGB art. 28.
2 Hier niet ter zake doende onderdelen als aanhef/ondertekening van de brief, opsomming gesprekken en rapportages, e.d. zijn weggelaten.
3 De synode gebruikt consequent de aanduiding vrijmaking, maar de kerk van Dalfsen zelf doleantie.
4 De geschiedenis van de Vereniging in 1892 laat een soortgelijke benadering zien.
5 De synode werd in oktober 2010 afgesloten.
6 Het is ook een bijzonder aspect dat de 'voorman' van de vrijmaking in 2003, dr. P. van Gurp, lid was van de GKv te Dalfsen.
7 M.i. hoort dit niet in een besluittekst maar hoort als een constatering onder overwegingen.
8 Ook hier komt het vreemd over dat de synode een uitspraak doet over een gezamenlijke dankbaarheid. Zij kan dat toch hooguit constateren? Het is hier eigenlijk ook overbodig omdat de eerste overweging deze dankbaarheid al verwoordt.