Kruisverhoor op Zondag (7a)
D.J. Bolt02-02-08
Bolt aan ds. Wierenga,
Geachte ds. Wierenga,
We zijn in elk geval een stukje verder gekomen! D.w.z. ik begrijp u als u zegt dat de Tien Geboden niet meer geldig zijn. Dat wil echter niet zeggen dat ik het met u eens ben. Gezien het belang van dit punt, is het nog iets te vroeg om al over te gaan tot de bespreking van het vierde gebod.
Ook hierom.
U gaat er mee accoord om de decaloog geldig te noemen als daar onder wordt verstaan "wat God Jahweh in de dekaloog verbood, is nog verboden en wat Hij gebood, is nog geboden (even het vierde gebod buiten beschouwing gelaten)" (cursief van mij).
Of het terecht is weet ik niet, maar er gaat wel een lampje bij me branden. Ik vraag me namelijk af of u dáárom zo de ongeldigheid van de decaloog benadrukt omdat u daarmee ook de weg baant om een gebod, i.c. het vierde, als afgedaan te kunnen beschouwen. Dan zouden wel die "losse" geboden (met hun minimale inhoud) die de Here Jezus expliciet noemt kunnen gelden, maar niet b.v. dit vierde gebod omdat dat nauwelijks of geen aandacht lijkt te krijgen in het Nieuwe Testament. Maar goed, dat zal wel duidelijk worden in de loop van de discussie.
Vooreerst wil ik een aantal tegenwerpingen maken en aan het eind een cruciale vraag stellen. Argumenten uit de Schrift, de belijdenis, van Calvijn en uit onze kerkgeschiedenis. Het gaat daarbij steeds om twee dingen: de algemene geldigheid van de Tien Geboden voor ons, en de inhoud van de geboden. Dat laatste m.n. omdat u ze typeert als minimumminimum geboden.
De decaloog en de Schrift
Een belangrijk uitgangspunt bij u is de eenheid van de Thora. Uw redenering is rechttoe rechtaan: de Thora is afgeschaft; de decaloog is een onderdeel van de Thora; dus de decaloog is ook vervallen. Want, zegt u, "er is geen legitieme basis voor de uitspraak dat sommige delen wél en andere delen níet zijn vervallen. Dat is in het NT niet te lezen". Christus als onze 'Mozes' heeft ons de "Thora van het Nieuwe Testament gegeven i.p.v. die van het Oude Verbond".
Nu erken ik met u dat de wetten en verordeningen een geheel zijn. De psalmen 19 en 119 zingen daar op bijna adembenemende wijze van. Het is een schoon mozaïek waarin de Here zijn wil volkomen bekend maakt aan zijn volk.
Máár, wat ik niet kan volgen is dat u vervolgens beweert dat de hele Thora is vervallen. En dús ook de decaloog daarin. En vervolgens wel weer geldigheid wilt toekennen aan een selectie van individuele geboden.
Het is volstrekt helder dat in elk geval niet alles van de Thora meer geldig is. Al de bepalingen en voorschriften m.b.t. de tempel en de offerdienst zijn vervallen. De brief aan de Hebreeën is daar overduidelijk in. Daar zijn u en ik het natuurlijk over eens. Op zijn minst zijn délen van de Thora vervallen.
Maar waarom moet dús ook de decaloog zijn vervallen? Waarom dat dús? Vanwaar deze logica?
Eerder hebt u daarvoor aangevoerd dat het Oude Verbond is vervallen en daarmee (alles van) de Thora. Ik heb daarop uitgebreid geargumenteerd dat Oud en Nieuw Verbond in wezen één zijn, zie KoZ3. U bent daar niet op ingegaan tot nu toe. Dus laat ik dat nu rusten en neem aan dat u het met mijn betoog daarin eens bent.
Uw stelling is dus dat de decaloog is vervallen in het Nieuwe Verbond en als zodanig geen positief gezag meer heeft. Ik denk dat dit onjuist is en wil daarvoor argumenten aandragen, naast die die al in KoZ3 zijn genoemd.
Gods wil
Eerst een overweging van algemene aard.
De Here heeft zijn volk Israël de Tien Geboden op schrift gegeven. Gold Gods wet daarvóór niet? Natuurlijk wel. Het eerste gebod 'Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben' heeft altijd gegolden. 'Gods Naam niet misbruiken', het derde gebod, idem dito. 'Gij zult niet begeren', daarvan weten we dat de mens daartegen al zondigde in het Paradijs1. Kaïn zondigde tegen 'Gij zult niet doodslaan'. Van het Sabbatsgebod weten we ook dat het gehouden werd vóór het op het 'stenen papier' werd geschreven2.
Natuurlijk was de wet van God geldig vanaf de schepping. Ongeschreven nog, want Gods gebod werd 'gepubliceerd' toen de Israëlieten een staat, een rijk waren geworden.
Zou die wet ten leven dan nu hebben afgedaan in onze tijd? God, Die Dezelfde is, toen en nu en tot in eeuwigheid? Nee, want Hij heeft de wet in onze harten geschreven:
Jer. 31:33 Maar dit is het verbond, dat Ik met het huis van Israel sluiten zal na deze dagen, luidt het woord des HEREN: Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en die in hun hart schrijven, Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn.
Uw stelling botst m.i. met veel wat we in het Nieuwe Testament leren.
In de eerste plaats al met de samenvatting van de Here Jezus in antwoord op een vraag van een wetgeleerde3:
Meester, wat is het grote gebod in de wet?
Hij zeide tot hem: Gij zult de Here, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand.
Dit is het grote en eerste gebod.
Het tweede, daaraan gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf.
Aan deze twee geboden hangt de ganse wet en de profeten.
Paulus spreekt evenzo:
Want de geboden: gij zult niet echtbreken, gij zult niet doodslaan, gij zult niet stelen, gij zult niet begeren en welk ander gebod er ook zij, worden samengevat in dit woord: gij zult uw naaste liefhebben als uzelf.
'Welk ander gebod er ook zij', óf 'enzovoorts', óf heel Gods wet!
Het is toch niet goed mogelijk hier te lezen dat de wet is afgeschaft? Christus zegt: De hele wet en de profeten zijn aan deze twee (hoofd)geboden van de liefde 'opgehangen'. Of kunnen daarmee worden samengevat zoals Paulus zegt4. Als ik iets samenvat dan is dat toch niet verdwenen? Samengevat is toch de hoofdzaak weergeven zonder de zaak zelf vervallen te verklaren? Dan zou er slechts lucht over blijven.
Daar komt bij dat de Here Jezus hier geen 'eigen bedachte' samenvattingen geeft. Want die zijn letterlijk al zo in de Thora te vinden5. Over continuïteit gesproken!
U wilt één ongedeelde Thora: geheel gegeven, en geheel vervallen. Ik zie de wet vanuit Gods eeuwige onveranderlijkheid en de eenheid van de hele Schrift. Gods universele wet is in onze harten geschreven, zoals Jeremia daarvan sprak.
Niet onder de wet
Ik heb in KoZ3 uitgebreid argumenten aangevoerd waarom 'niet onder de wet' niet betekent 'zonder wet'. U gaat daar in uw bijdragen tot nu toe aan voorbij. Daarom verwijs is u naar KoZ3 m.n. de paragrafen Niet onder de wet en Knoeien?
Wel nog mijn commentaar op uw KNVB voorbeeld. Daarmee beschrijft u de situatie dat een nieuwe algemene gedragsregel de oude gedetailleerde voorschriften vervangt. Die gelden niet meer. Nu heb ik niet veel verstand van voetbal maar volgens mij is uw voorbeeld niet steekhoudend. Want u wilt hiermee uitbeelden dat met Christus wetten 'Mozes' wetten hebben afgedaan. Maar nog afgezien ervan dat zij in wezen niet Mozes' maar Gods wetten zijn, het feit dat in het Nieuwe Testament voortdurend de óude geboden worden geciteerd en van kracht worden geacht maakt uw voorbeeld niet toepasbaar (zie boven). De analogie is dat de spelers voortdurend met de terminologie en inhoud van de oude voorschriften zouden worden geconfronteerd. En dat was nu juist bij uw voorbeeld niet de bedoeling. Máár gebeurt wel zo door Christus, Paulus en Jacobus in het Nieuwe Testament.
Het voorbeeld ondersteunt uw stellingname dus niet.
Het 'apostelconvent'
Uit Hand.15:56 en zijn besluiten daarover trekt u de conclusie dat "dit betekent dat mij, als gelovige uit de heidenen, die wet nooit is opgelegd. De wet omtrent de offers niet en omtrent reine en onreine dieren niet, de bepalingen van de dekaloog ook niet."
Maar trekt u deze conclusie niet te snel? Want waar ging het om in Hand.15? Dat blijkt al gelijk uit vers 1:
"En sommigen, uit Judea gekomen, leerden de broeders: Indien gij u niet besnijden laat naar het gebruik van Mozes, kunt gij niet behouden worden."
De zaligheid afhankelijk stellen van de onderhouding van de besnijdenis, van de Thora! Dáár bieden de apostelen fundamentele weerstand tegen. Als dát geleerd gaat worden dan is het evangelie vergeefs gepredikt.7 Geen enkel deel van wet moet worden onderhouden om daardoor zalig te worden. Daar gaat het hier om.
En juist omdat de inzet de besnijdenis is, hét ceremoniële teken met het oog op Christuss komst, mag aangenomen worden dat het hier vooral ook om "de schaduwen van de wet" gaat8.
Tenslotte neemt de vergadering de beslissing dat naar Mozes' wet "de heidenchristenen zich alléén hebben te onthouden van wat door de afgoden bezoedeld is, van hoererij, van het verstikte en van bloed.
Nu zou in feite dit uw bewijs uit Hand.15 eigenlijk al ontkrachten. Want er is kennelijk wél iets in de Thora waaraan christenen uit de heidenen zich moeten houden! Dus wordt hier toch níet de volledige eenheid van de Thora gehandhaafd.
Nu lost u dat op door hierbij te verwijzen naar Rom. 14. Dus dat dit de heidenchristenen werd opgelegd om geen aanstoot te geven. Daar kan ik het wel mee eens zijn.
Maar tegelijk ik vraag u dan wel bij de besluiten van dit convent óók andere Schriftgedeelten te betrekken waarin Paulus op m.i. niet misteverstane manier sprak over de blijvende geldigheid van Gods wet, zoals ik dat hierboven en ook in KoZ3 uitgebreid heb aangegeven.
Dan kom ik tot een heel andere conclusie, namelijk dat in Hand.15 en nergens in het Nieuwe Testament Gods Tien Geboden zoals die 'schriftelijk' werd vastgelegd op de Sinaï zouden vervallen zijn.
Inhoud van de geboden
U doet in mijn ogen heel geringschattend over de decaloog. De vorige keer heetten de geboden in de decaloog 'minimumminimum' regels. Nu "een paar handzame regels", "een aantal vrij uitwendige regels", "minimumeisen".
Maar ik kom dat zo niet in de Schrift tegen. Bovendien hoe kun je "Geen andere goden voor Gods aangezicht hebben" een minimumeis noemen? Als we de uitgebreide afgoderij in onze samenleving zien dan is kennelijk dit gebod, zelfs in zijn beknopte decaloogtekst een 'zwaargewicht'. Neem als ander voorbeeld het tiende gebod: gij zult niet begeren? Dat is toch in de verste verte niet als een minimumminimum gebod te typeren? Onze samenleving is vol van 'boos begeren'. Hoe diep grijpt dit gebod een mensleven aan. Zijn hart is hier in geding. Zie hoe Paulus dit gebod existentieel toepast als bewijs dat de hele wet inclusief de decaloog "heilig, rechtvaardig en goed"9 is:
Rom 7:7 Wat zullen wij dan zeggen? Is de wet zonde? Volstrekt niet! Ja, ik zou de zonde niet hebben leren kennen, tenzij door de wet; immers, ook van de begeerlijkheid zou ik niet geweten hebben, indien de wet niet zeide: gij zult niet begeren.
M.i. projecteert u ook ten onrechte de beknoptheid van de verwoording van de decaloog op zijn inhoud. Graag geef ik ter overweging om die verwoordingen te zien als titels van hoofdstukken met rijke inhoud. Het zou toch ridicuul-biblicistisch zijn om bij het tiende gebod te denken: Als ik iemands boot begeer dan zondig ik niet, die komt immers niet in het rijtje begerenswaardige zaken voor? Dat zou toch zeer ongeestelijk zijn?
De Here Jezus laat het ook prachtig zien als hij de Joodse hypocrisie aan de kaak stelt t.a.v. het vijfde gebod10.
Tevergeefs eren zij Mij, omdat zij leringen leren, die geboden van mensen zijn. Gij verwaarloost het gebod Gods en houdt u aan de overlevering der mensen.
En Hij zeide tot hen: Het gebod Gods stelt gij wel fraai buiten werking om uw overlevering in stand te houden. Want Mozes heeft gezegd: Eer uw vader en uw moeder, en: Wie vader of moeder vervloekt, zal de dood sterven. Maar gij zegt: Indien een mens tot zijn vader of moeder zegt: Het is korban, dat is, offergave, al wat gij van mij hadt kunnen trekken, dan laat gij hem niet toe ook nog maar iets voor zijn vader of moeder te doen. En zo maakt gij het woord Gods krachteloos door uw overlevering, die gij overgeleverd hebt. En dergelijke dingen doet gij vele.
Kortom, je kunt wel denken dat met Gods wet klaar bent als je houdt aan de letterlijk verwoording maar Christus laat zien dat je die 'fraai' buiten werking stelt als je de bedoeling buiten beschouwing laat. Dan maak je Gods gebod krachteloos.
Zulke dingen deden de Joden veel! Dat is ook precies waar de Here Jezus over toornt in de Bergrede. Hij is daar niet bezig om de wet te ontbinden (ongeldig verklaren) maar om de Joden de diepe inhoud van Gods wet te onthullen. Dát is de betekenis van het meervoudig "maar ik zeg u!".
Het is dus zaak bij Gods geboden via de 'titel' te reiken naar de rijke inhoud.
En dat doet onze belijdenis uitgebreid.
De decaloog en de belijdenis
Als ik de catechismus lees kan ik niets ontdekken van een spoor van ongeldige Tien Geboden. Dat begint al in Zondag 2!: "Wat eist God in zijn wet van ons?". Het antwoord is de samenvatting die ik hierboven al heb besproken.
Maar daar blijft het niet bij.
Onze goede werken zijn dat alléén maar, als ze "uit een waar geloof, naar de wet van God en tot zijn eer worden gedaan?"11. Die wet is de decaloog. "God laat ons de tien geboden zo scherp preken?12.
Waarom? Omdat we zo onze zondige aard steeds meer leren kennen, vergeving begeren en gerechtigheid in Christus zoeken. En óók dat wij zonder ophouden ons inspannen en God bidden om vernieuwd te worden totdat we na dit leven de volmaaktheid bereiken.
Ik kan dit niet rijmen met uw idee over de Tien Geboden die ongeldig zouden zijn. In de HC wordt de decaloog 'gewoon' als geldend én gezaghebbend ons voorgehouden als een 'regel en richtsnoer' voor een dankbaar leven.
Hoe spreekt de catechismus verder over de inhoud van de afzonderlijke geboden?
Laten we het zevende, dat we ook in vorige bijdragen noemden, als voorbeeld nemen.
Is "Gij zult niet echtbreken" uitsluitend een "minimumeis" om, getrouwd, niet uit elkaar te gaan?
Welnee. De catechismus legt in navolging van het onderwijs van Christus de diepe inhoud bloot: Alle onkuisheid is door God vervloekt! Het leerboek zelf stelt precies de brandende vraag in onze discussie: "Verbiedt God in dit gebod niet meer dan echtbreuk?".
Het antwoord gaat weer diep: "?God wil dat we ons lichaam en onze ziel(!) beide zuiver en heilig bewaren", en ?God verbiedt alle onreine daden, gebaren, woorden, gedachten, begeerten en wat de mens daartoe verleiden kan".
Als onderbouwing wordt zowel naar het Oude als het Nieuwe Testament verwezen.
De opstellers van de catechismus hebben zich ook hier laten leiden door het onderwijs van Christus.
Ze hebben hier en bij de andere geboden de eenheid gezien van het gebod voor Gods volk van alle eeuwen en plaatsen. Hoe kan het ook anders:
Eén God
Eén Verlosser
Eén Openbaring
Eén Verbond
Eén Volk
Eén Wet
Wordt vervolgd
Met hartelijke groet,
D.J. Bolt
NOTEN
____________________________________________________________
1 Je kunt hierbij ook denk aan zonde tegen het vijfde gebod als opstand tegen de Here.
2 Ex. 13.
3 Mat. 22:36-40.
4 Rom. 9:13.
5 Deut. 6:5 5 Gij zult de HERE, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw kracht; Lev. 19:18 18 Gij zult niet wraakzuchtig en haatdragend zijn tegenover de kinderen van uw volk, maar uw naaste liefhebben als uzelf: Ik ben de HERE.
6 Hand.15:5: Maar er stonden uit de partij der Farizeeen enigen op, die gelovig geworden waren, en zeiden, dat men hen moest besnijden en gebieden de wet van Mozes te houden.
7 Zie ook Gal. 5:2,3.
8 Zowel de Statenvertaling, de Korte Verklaring als de commentaar van Calvijn stemmen daarin overeen.
9 Rom. 7:12.
10 Mar. 7:7-13.
11 Zondag 32-v/a 91.
12 Zondag 44-v/a 115.