Ethiek

Rond de Schrift

Signalen



Aanmelden GRATIS nieuwsbrief

Naam:
E-mail:



printen

mailen

Hoe overtuigend is het bewijs van de Synode Meppel om de vrouw als diacones in het ambt te bevestigen?

 

Dr. C. Van Dam*

21-10-17

 

Onze Nederlandse zusterkerken hebben dit jaar op hun synode Meppel besloten

 

“uit te spreken dat er Schriftuurlijke gronden zijn om naast mannen ook vrouwen te roepen tot de dienst der barmhartigheid en daardoor tot het ambt van diaken.

 

Gronden:

  1. Naar het getuigenis van het Nieuwe Testament deelden in de apostolische tijd vrouwen in de dienst van de diakenen (1 Tim. 3:11 en 5:9) en werden ze ook diaken genoemd (Rom. 16:1-2).
  2. Ook de vroegchristelijke kerken kenden het ambt van diacones. De functie komt nog altijd in enkele gereformeerde kerken voor.”

Binnen de beperkte grenzen van een tijdschriftartikel willen we dit besluit graag kort evalueren door elke grond afzonderlijk te overwegen.

 

Vrouwen of diaconessen?

 

Het eerste bewijs dat de synode voor haar bewering dat “in de apostolische tijd vrouwen in het ambt van diaken” deelden, is 1 Timotheüs 3:11. Dit vers staat middenin de apostolische instructies over de benodigde vereisten om diaken te kunnen zijn. Nadat Paulus heeft uitgesproken dat diakenen mannen moeten zijn die eerbaar zijn enzovoort, en dat zij eerst beproefd moeten worden, schreef hij: “De vrouwen moeten evenzo eerbaar zijn, geen kwaadspreeksters, beheerst, trouw in alles” [HSV, rs].

 

Dus de vraag is: wie zijn de “vrouwen” die in deze verzen worden genoemd? Zijn zij de echtgenotes van de diakenen of zijn zij vrouwelijke diakenen? De Griekse term hier kan óf “vrouwen” óf “echtgenotes” betekenen. De term kan niet “diacones” betekenen, zelfs al wordt zo'n vertaling soms voorgesteld.

 

Zij die vrouwen als diaconessen willen verstaan, beweren dat het woord “evenzo” suggereert dat de apostel overgaat van het bespreken van diakenen naar diaconessen. Maar het is veel waarschijnlijker dat de apostel bedoelt dat zoals diakenen eerbaar moeten zijn, hun vrouwen dat óók moeten zijn. Het lijkt vreemd om direct na deze teksten in de verzen 12-13 opnieuw de vereisten voor mannelijke diakenen te noemen, alsof die voorwaarden hem alsnog te binnen schieten. Zo'n hip-hop sprong van diaken naar diacones en terug naar diaken in zo'n kort stukje (verzen 8-13) is niet natuurlijk en ook onwaarschijnlijk. Bovendien, als de apostel zijn lezers al had willen laten weten dat hij nu vrouwelijke diakenen ging bespreken, zou hij waarschijnlijk specifieker zijn geweest en niet de term hebben gebruikt die alleen met “vrouwen” of “echtgenotes” kan worden vertaald.

 

Het lijkt het beste om de vrouwen als de echtgenotes van de diakenen op te vatten. Het gedeelte gaat over diakenen en de vereisten voor hun ambt. Die kwalificaties impliceren dat zij echtgenotes hebben die het diaconale werk steunen. Per slot van rekening kon van deze echtgenotes verwacht worden dat zij op de één of andere wijze betrokken waren bij de taak van hun man als diaken door hem bij te staan, vooral als het ging om het verzorgen van vrouwen.

 

Er is geen overtuigende grond om de vrouwen uit 1 Timotheüs 3:11 te zien als vrouwen die officieel  in het kerkelijk ambt benoemd werden. Het wekt dan ook geen verbazing dat vrijwel alle welbekende Engelse Bijbelvertalingen er de voorkeur aan geven met “vrouwen” of “echtgenotes” te vertalen, liever dan met diaconessen of iets dergelijks.

 

In dienst genomen weduwen

 

Als bewijs voor vrouwelijke diakenen noemt de synode ook 1 Timotheüs 5:9, waar evenals in vers 10 staat:

 

Een weduwe mag gekozen worden als zij niet jonger is dan zestig jaar en de vrouw van één man is geweest, een goed getuigenis heeft wat betreft goede werken: of zij kinderen heeft opgevoed, of zij vreemdelingen heeft geherbergd, of zij de voeten van heiligen heeft gewassen, of zij verdrukten heeft bijgestaan, of zij zich toegelegd heeft op elk goed werk” [HSV, red.].

 

Als de criteria voor deze weduwen enige indicatie aangeven, dan werden deze vrouwen waarschijnlijk in dienst genomen om hun bezig zijn met goede werken waar zij terecht om bekend stonden, voort te zetten. Zo nodig kon hun werk ook het zorgen voor wezen inhouden, of jonge moeders een goed advies geven (vgl. Titus 2:3-5), en gastvrijheid betonen. De vraag is of deze liefdedienst ook betekende dat zij in het diaconale ambt werden bevestigd.

 

Zij die voorstander zijn van het bevestigen van vrouwen als diaconessen, beweren dat de Griekse term voor “in dienst nemen” afgeleid kan worden uit het feit dat zij uitgekozen waren om lid te zijn van een groep met een speciale taak. Die taak wordt dan gezien als een officieel ambt. Eveneens, zo zegt men, is het zo dat - aangezien de apostel vereisten voor opzieners (1 Tim. 3:1-7) en voor diakenen (1 Tim. 3:8-13) heeft genoemd en ouderlingen in 1 Timotheüs 5:17-19 heeft besproken - hij ook naar een ambtelijke bevestiging moet hebben verwezen toen hij over in dienst genomen weduwen in 1 Timotheüs 5 sprak.

 

Deze argumenten overtuigen echter niet dat hier een diaconaal ambt in beeld komt. Het werkwoord “in dienst nemen” geeft gewoon een selectie voor het lidmaatschap van een bepaalde groep aan. Het heeft niets te maken met bevestiging of benoeming in het ambt. De tekst vermeldt hier ook niets over. Bovendien was het niet nodig om weduwen in een kerkelijk ambt te bevestigen, opdat zij hun diaconaal werk konden doen. Omdat we geen conclusies mogen trekken die uitgaan boven het Bijbelse bewijs, kan men niet tot een ander oordeel komen dan dat er onvoldoende bewijs is om te besluiten dat deze weduwen in het diaconale ambt werden bevestigd. Zij waren niet in het ambt bevestigde vrouwen die de kerk met hun liefdesarbeid dienden. Zij kunnen wel een inspiratie zijn voor vrouwelijk diaconaal werk in de kerk van vandaag.

 

Wie was Febe?

 

In de derde Bijbelse verwijzing van de synode naar Romeinen 16:1-2 lezen we:

 

Ik beveel u Febe, onze zuster, aan, die een dienares is van de gemeente die in Kenchreeën is, opdat u haar ontvangt in de Heere op een wijze die de heiligen waardig is, en haar bijstaat in elke zaak waarin zij u nodig heeft, want ook zij heeft zelf bijstand verleend aan velen, ook aan mijzelf” (ESV)  [hier gebruikte vertaling HSV, rs].

 

In deze (ESV) en andere vertalingen, zoals de NIV 1984, wordt Febe als een dienares beschreven, de vertaling van de term diakonos. Dit woord kan ook worden vertaald met “diaken”, zoals bijvoorbeeld in de NIV 2011. Wat moet het zijn?

 

De simpele redenering dat, omdat het woord met “diaken” kàn worden vertaald, het daarom in dit voorbeeld ook zo mòet worden vertaald, is niet afdoende. Het woord diakonos wordt in het Nieuwe Testament vaak gebruikt om iemand aan te duiden die een ander assisteert en het wordt daarom als “dienaar” of iets dergelijks vertaald (bijv. in Matt. 20:26; 22:13; Rom. 15:8). De context moet doorslaggevend zijn om te bepalen of de persoon in kwestie een diaken is of meer in het algemeen, een dienaar of assistent.

 

Een omvangrijk debat heeft plaatsgevonden over de vraag of Febe in het diaconale ambt werd bevestigd óf eenvoudig een dienares van de kerk is geweest. Hier kunnen we daarop niet verder ingaan. Het feit dat dit debat nog doorgaat laat zien dat er uiteindelijk niet voldoende informatie in Romeinen 16:1-2 staat om op welke doorslaggevende manier dan ook tot de conclusie te komen dat Febe een in het ambt bevestigde diacones was. Het feit dat het Nieuwe Testament elders mannelijke vereisten voor het diakenambt geeft (1 Tim. 3:8-13) en nergens een vrouw als diaken identificeert, onderstreept het twijfelachtige gehalte van de conclusie dat Febe een in het ambt bevestigde diacones moet zijn geweest.

 

Diacones in de vroege Christelijke kerk

 

De Synode Meppel heeft ook de kerkgeschiedenis te hulp geroepen door als een grond te noemen:

 

Ook de vroegchristelijke kerken kenden het ambt van diacones.”

 

Bij het evalueren van het gewicht dat aan deze grond kan worden gegeven, moeten we de volgende feiten overwegen.

 

In de eerste plaats bestaat er geen bewijs dat vrouwen in de eerste twee eeuwen van de vroege Christelijke kerk als diaconessen in het ambt werden bevestigd. Dit feit geeft aan dat de apostolische instructie over de ambten in de kerk, zoals die voor ons in het Nieuwe Testament zijn vastgelegd, de eerste Christenen er niet toe heeft gebracht diaconessen in het ambt te bevestigen. Het is zelfs zo dat de Didache or Teaching of the Twelve Apostles (15:1) aan het einde van de eerste eeuw specifiek leerde dat mannen als diakenen moesten worden uitgekozen.

 

In de tweede plaats verschenen vrouwelijke diakenen pas later, in de derde eeuw in de Oosterse kerk. De Syrische kerkorde uit de derde eeuw, Didascalia Apostolorum (hoofdstuk 16) legde de noodzaak voor vrouwelijke diakenen uit. Zij konden vrouwen bezoeken en helpen, vooral met lichamelijk barmhartigheidswerk bij ziekte. Ook was hulp van vrouwen uit zedelijk oogpunt nodig bij het dopen van vrouwen. Tenslotte moesten diaconessen pas gedoopte vrouwen in Christelijke reinheid en heiligheid onderwijzen. Maar niet alle Oosterse kerken hebben het idee van vrouwelijke diakenen aanvaard. Tegen het einde van de elfde eeuw waren diaconessen zo goed als geheel verdwenen uit de Oosterse kerk.

 

Ten derde is er tot ongeveer de derde eeuw geen positief bewijs van diaconessen in de Westerse kerk. De bevestiging van vrouwen als diaconessen werd niet breed gedragen en was vaak verboden. In de Westerse kerk hielp een aparte orde van niet in het ambt bevestigde weduwen bij de doop van vrouwen. Maar tenslotte werden de weduwenorde en de diaconessenfunctie opgenomen in de kloosterbeweging. Vrouwelijke diakenen verdwenen tegen de twaalfde of dertiende eeuw uit de Westerse kerk.

 

In het licht van het bovenstaande is het verschijnsel van diaconessen in de vroege Christelijke kerk niet erg overtuigend als rechtvaardiging voor het bevestigen van vrouwen in de ambten in onze tijd.

 

Diaconessen in de Gereformeerde kerken

 

Als rechtvaardiging voor het bevestigen van vrouwelijke diakenen verklaarde de Synode Meppel:
 

Ook de vroegchristelijke kerken kenden het ambt van diacones. De functie komt nog altijd in enkele gereformeerde kerken voor.

 

De synode vergist zich als zij het voorstelt alsof het ambt van diacones vanaf de vroege kerk tot vandaag heeft bestaan. Diaconessen verdwenen al vóór de Reformatie van de zestiende eeuw uit de kerkelijke gemeenten en na de Reformatie bestond er ook geen continue bevestiging van vrouwen als diakenen in de Gereformeerde kerken.

 

Calvijn wilde dat weduwen in een tweederangs diakenambt dienden. Deze vrouwen moesten niet in het ambt bevestigd worden. In de tijd van de Reformatie vond Calvijns idee weinig steun, omdat de Bijbelse gegevens de kerken niet overtuigden van de noodzaak van diaconessen. Een uitzondering was een besluit dat op een onofficiële vergadering van Gereformeerde predikanten, het Convent van Wezel (1568), werd genomen. Het Convent achtte het gepast dat vrouwen als diaconessen werden bevestigd. Maar de eerste officiële synode van de Gereformeerde kerken in Nederland, in 1571 in Emden bijeen, maakte géén melding van vrouwelijke diakenen in hun kerkordelijke besluiten. Niettemin had de gemeente van Wezel in 1573 vier in het ambt bevestigde vrouwelijke diakenen om de armen, de zieken en de aanstaande moeders te verzorgen. Maar de Synode  van Middelburg (1581) besloot geen vrouwen als diakenen te bevestigen. Mocht vrouwelijke hulp nodig zijn voor de diaconale verzorging van zieke vrouwen, dan konden de vrouwen van diakenen of andere bekwame vrouwen worden opgeroepen om te helpen. Vrouwelijke diakenen kwamen enige tijd op verschillende plaatsen voor, maar zij werden niet in het ambt bevestigd.

 

De beweging om vrouwen als diaconessen in Gereformeerde kerken in Nederland en Amerika te bevestigen begon in het begin van de twintigste eeuw. Deze beweging ontmoette op Bijbelse gronden tegenstand, maar uiteindelijk bevestigden veel Gereformeerde kerken vrouwen in het diaconale ambt. In Canada staat de Gereformeerde kerk van Quebec de bevestiging van vrouwelijke diakenen toe, maar of de praktijk Bijbels te rechtvaardigen is staat momenteel in deze kerk ter discussie.

 

Conclusie

 

Het beroep van de Synode Meppel op Schrift en vroege en Gereformeerde kerkgeschiedenis is niet overtuigend als het erom gaat de bevestiging van vrouwen in het ambt van diakenen te rechtvaardigen.

 

Onnodig om te zeggen dat zo'n conclusie niet betekent dat vrouwen hun gaven niet kunnen gebruiken in de diaconale verzorging. Zij kunnen dat zeker en kunnen dat op veel manieren doen. Die gaven zijn nodig! Maar dat is een ander onderwerp.

 

Bron

Voor meer gedetailleerde informatie over het materiaal dat in dit artikel wordt behandeld, zie Cornelis Van Dam, The Deacon (2016), hoofdstukken 6 en 8.

 

 

Eerder gepubliceerd in Clarion van 22 september 2017 (Canadees kerkelijk magazine).

 

* Cornelis Van Dam, emeritus professor Oude Testament aan het Canadees Gereformeerd Theologisch Seminarie in Hamilton, Ontario, Canada.

 

Vertaling: R. Sollie-Sleijster