Ethiek

Uit de kerken

Signalen



Aanmelden GRATIS nieuwsbrief

Naam:
E-mail:



printen

mailen

Ruimte in de DGK? 5

 

D.J. Bolt

19-11-11

 

Br. E. Van Egmonds conclusie uit zijn beschouwing van Afscheiding, Doleantie en Vereniging luidde dat:

 

"er na de Doleantie van 1886 eenstemmigheid geweest is met betrekking tot het werk van de HERE in de Afscheiding en de Doleantie. Voor beide reformaties werd door beide partijen de HERE dank gebracht vanwege Zijn betoonde genade. Verschil van inzicht, en soms heel diep, was er wel over de wijze, de methode van reformatie."

 

Ik kan hem dat beslist zó niet nazeggen. Volgens mij is dit niet in lijn met de gang van zaken toen en ook strijdig met het Beding als eerder geciteerd[1]. Hoe komt hij dan hier bij? Als ik het goed zie door twee dingen te doen.

 

In de eerste plaats reduceert en minimaliseert hij toch het verschil van opvatting tussen Afgescheidenen en Dolerenden. Het komt er eigenlijk op neer dat het 'maar' ging om de manier van reformatie. Het kon bij wijze van spreken linksom en rechtsom maar het resultaat is hetzelfde. Allebei werk van God.

Het tweede dat br. Van Egmond doet is zijn standpunt te gronden op de zgn. Concept-acte van de dolerende synode. Laten we aan beide zaken wat meer aandacht geven.

 

De Concept-acte

 

Om met het laatste te beginnen, de Concept-acte die door dr. Kuyper 'uit de hoge hoed werd getoverd', was bedoeld als basis voor de vereniging van Afgescheidenen en Dolerenden. Zij werd door de eerste dolerende synode na de Doleantie aangenomen[2].

 

Er staat o.a. in (Van Egmond drukt zelf alleen de eerste zin vet af):

 

"dat zij [afgescheidenen en dolerenden, djb] over en weer, voor wat het wezen der zaak aangaat, het breken met bovengenoemd Kerkgenootschap én in 1834 én in 1886 stellen als in gehoorzaamheid aan Gods Woord te zijn geschied. In elk geval oordeelende, dat beider uiteenloopende zienswijze over den modus quo te rekenen is tot die dingen, die men in elkander dragen zal, en die nimmer vrijheid kunnen schenken om of de eenheid der Kerken te verscheuren of haar weer samensmelten te verhinderen.[1]

 

Ja, hier kun je je sterk mee maken. Maar in de eerste plaats, wat hier door de dolerenden wordt gesteld is een contradictio in terminis[3]. De beginselen van Afscheiding en Doleantie staan diametraal tegenover elkaar. Eenvoudig: je kunt niet zeggen dat afscheiden van de Nederlands Hervormde kerk als valse kerk gehoorzaamheid aan de Here is en tegelijk stellen dat blijven in deze kerk óók gehoorzaam aan Hem is en alleen maar afsnijden van het synodale bestuur (het genootschap) vergt[4].

 

De ontvangst van de Concept-acte met zijn uitgebreide Memorie van Toelichting (75 pagina's!) werd vervolgens in de afgescheiden kerken was "over het algemeen als verre van gunstig"[5]. Prof. Lucas Lindebooms (CGK) kwalificeerde de acte zelfs als "een Doleerende Acte met een Afgescheiden remtoestel"[6]. De acte werd daarom in overeenstemming met het oordeel van alle afgescheiden provinciale synoden als een ondeugdelijke basis voor vereniging geheel terzijde gesteld[7] en belandde dus in de prullenmand. Zó kon er geen eenheid worden bereikt. Daarom is er alle reden om deze Concept-acte niet te (mis)bruiken om er een standpunt uit af te leiden m.b.t. het kerkelijk accoord van 1892. Dat kan niet overtuigen. We moeten goed onderscheiden tussen gezegden van allerlei personen en niet-officiële of niet-aanvaarde voorstellen én officiële kerkelijke besluiten. Want "wie personalistisch de posities gaat markeren met uitspraken van individuele woordvoerders, ook al bekleden ze een leidende positie, die zal altijd wel weer nieuwe stof vinden om tegen officieel bereikte overeenstemming protest aan te tekenen[8]". Eenzijdige citaten kunnen misschien de eigen identiteit dienen maar helpen niet om toenadering en eenheid te bereiken.

 

Graag wil ik het niet bij deze constateringen laten maar deze ook vanuit de werkelijke geschiedenis van de eenwording van de kerken toen nog wat breder te onderbouwen.

 

De 'methode van reformatie'

  

Gemakkelijk kan de gedacht postvatten dat het 'slechts' om de methode, de manier van reformeren ging in het geding tussen afgescheiden en dolerende kerken. M.a.w. het verschil stelt allemaal niet zoveel voor. In elk geval niets principieels. Maar laten we eens wat dieper op deze zaak ingaan op basis van wat er gebeurde.

 

In het geding tussen CGK en NGK[9] sprak men over 'het beginsel van de Afscheiding' en 'het beginsel van de Doleantie'. Deze terminologie verraadt gelijk dat het maar niet om triviale dingen ging maar om principiële zaken. Wat waren die beginselen?:

 

Afscheiding: De Afscheiding is afscheiding van de valse kerk geweest.

De Afscheiding nam haar uitgangspunt in de confessionele tegenstelling tussen ware en valse kerk zoals we dat in art. 28 NGB belijden. Zij zag het als de schriftuurlijke roeping van alle gelovigen zich af te scheiden van hen die niet bij de kerk horen. Zo wilde zij ware kerk blijven. Het standpunt van de Afscheiding is kort zo weer te geven: nadat de Hervormde Kerk was veranderd in een genootschap, dat de kenmerken van de valse kerk vertoonde, hebben de afgescheidenen daarmee gebroken; door hun wederkeer tot de oude grondslag zijn de afgescheiden kerken nu de voortzetting van de ware kerk van de Reformatie. Ds. S. van Velzen, een van de voormannen bij de Afscheiding, zei het zo: de afgescheiden kerken bleken "geene nieuwe, maar de ware Gereformeerde Kerk te zijn"; terwijl het Hervormde genootschap heeft bewezen "de Kerk des Heren niet te zijn".[10]

 

Doleantie: De Doleantie is herstel van de Nederlandse Hervormde Kerk.
De Doleantie beoogde intern herstel van de kerk door afwerping van de onrechtmatig opgelegde besturen in 1816. Zij wilde dus per se geen afscheiding naar de confessie. Zo was het reeds in 1883 programmatisch voorgesteld in het Tractaat van de Reformatie der Kerken door 'de Klokkenist der kleine luyden', dr. A. Kuyper. Bij de Doleantie, die drie jaar na de verschijning van het Tractaat begon, stelden de dolerenden zich dan ook op het standpunt, dat als de kerkenraad met de besturen had gebroken de hele gemeente dezelfde bleef. Als extreem voorbeeld daarvan achtte de Amsterdams dolerende kerkenraad zich de raad van héél de Hervormde Gemeente die 15276 leden telde. In Den Haag kondigde ds. J.C. Sikkel huisbezoek aan bij H.M. de Koningin-Regentes Emma, die hij, op dolerend standpunt, beschouwde als 'lid van de dolerende kerk! De Haagse dolerende kerkenraad had, consequent, in zijn eerste kerkgebouw dan ook een bank ingericht voor de Koninklijke familie.

Achter dit alles schuilt een wijsgerig gekleurde kerkbegrip, dat Kuyper heeft ontwikkeld in het Tractaat en in een aantal door hem in De Heraut gepubliceerde stellingen! Dit kerkbegrip heeft grote invloed geoefend bij de volgelingen van Kuyper. Het heeft ook aanvankelijk de vereniging belemmerd.[11]

 

Het verschil ging diep[12]. Want als inderdaad de Afscheiding naar art. 27-29 NGB was gebeurd dan waren de dolerenden toch geroepen tot aansluiting bij de afgescheiden kerken? En als omgekeerd, de dolerenden gelijk hadden, dan hoorden de Afgescheidenen zich weer op te laten nemen in de 'dolerende hervormde kerk'. De Afgescheidenen waren immers "tijdelijk uitwonende leden, die onze kerk verlieten om haar ergerlijke gestalte, maar, nu ze zich zuiverde, weer op één wortel met ons bloeien moet"[13]. Iemand vroeg op het Kerkelijk Congres (dolerend) van 11-14 jan. 1887: "Zijn er ook gevallen, waarin men zijn lidmaatschap moet opzeggen?". Het antwoord was: "Nooit".[14] In plaatsen waar al een afgescheiden gemeente was, werd daarnaast rustig een dolerende kerkgemeenschap gesticht, tot grote ergernis overigens van de eerste. Dr. A. Kuyper, de grote man en drijvende kracht achter de Doleantie noemde de CGK "ene Kerk, die krank was aan de levenswortel", ene te vroeg geplukte vrucht"[15]. Een kerk als "organisme van leden" is pas vals als er geen gelovige meer in is gebleven.[16] Hoogstens was men bereid het kerkverband 'vals' te noemen[17].

De Dolerenden hebben nimmer het Afscheidingsbeginsel zoals verwoord in de Acta van Afscheiding aanvaard, ook al zijn ze in de praktijk er toe gedwongen de Hervormde Kerk los te laten.

 

Dezelfde diepgang in overtuiging geldt ook voor de Afgescheidenen. Het was maar niet een 'methode van Reformatie' waarover je kon twisten maar hun afscheid van de Hervormde Kerk was een diepgevoeld geloofsstuk. De Afscheiding was overeenkomstig het Woord en de belijdenis. Zij betekende gehoorzaamheid aan de Here[18]. Op de synode van Assen (1988) wilde een grote meerderheid die erkenning ook van de Dolerenden eisen[19]. Zelfs op de laatste afgescheiden synode vóór de Vereniging, die van Leeuwarden 1891, vocht prof. Lucas Lindeboom er nog voor dat de Dolerenden zouden verklaren dat zij zich overeenkomstig art. 28 NGB hadden afgescheiden van de Ned. Herv. Kerk. Maar prof. H. Bavinck vermeed in zijn voorstel bewúst het woord 'afscheiding' en alsook een verwijzing naar art. 28 NGB omdat hij wist dat dat niet acceptabel was voor de broeders 'aan de overzijde'[20]. En daarin kreeg hij de afgescheiden synode mee. 

 

Er is hier heel veel meer over te zeggen. Er zijn talloze citaten te geven waaruit blijkt dat beide partijen hun overtuiging niet hebben prijsgegeven ondanks soms mooie en vriendelijke woorden[21]. Laten we tenslotte nog twee significante zaken mogen noemen die het grote en diepgaand verschil in overtuiging markeren en dit iedereen vandaag nog kan waarnemen. 

Wordt vervolgd


 

 



[1] Ik ga er nu aan voorbij wat de betekenis kan zijn van het "in elk geval". In ons spraakgebruik betekent dat meestal een reductie van het eerder gestelde.



[1] Zie Ruimte in DGK 4.

[2] Vereniging in Wederkeer, p16: De Concept-Acte is zonder voorafgaand gemeenschappelijk overleg met de Afgescheidenen door deputaten van de eerste (van vier) dolerende synoden opgesteld, gedrukt, ingenaaid(!) en verspreid.

[3] Raalte, ds. J. van, De worsteling om de eenheid, p25.

[4] Vergelijk dat met meegaan met de Vrijmaking van 2003 als gehoorzaamheid aan de Here belijden en tegelijk blijven in de GKv ook als gehoorzaamheid betitelen.

[5] Bouma, ds. H, de vereniging van 1892, p110.

[6] Vereniging in Wederkeer, p98.

[7] a.w. p114.

[8] a.w. p200.

[9] De lezer zij er wellicht ten overvloede op gewezen dat CGK toen stond voor Christelijke Gereformeerde Kerk (enkelvoud, dus de afgescheidenen) en Nederduitsche Gereformeerde Kerken (dolerenden).

[10] a.w. pag. 10.

[11] a.w. pag. 10.

[12] Zo oordeelt ook dr. P. van Gurp daarover in De Bazuin van 16 november 2011: "Van de kant van de dolerenden werd toen [ten tijd van de Doleantie, djb] kritiek geoefend op het standpunt van de afgescheiden kerken, die inzake de reformatie van de kerken blijven vasthouden aan de roeping van 'zich afscheiden van degenen die niet van de kerk zijn'. Dat was dus niet maar een theoretisch verschil [cursief, djb] van het benoemen van Afscheiding en Doleantie, maar de opvatting van de dolerenden moest leiden tot de leer van de pluriformiteit van de kerk. Een dwaalleer die wel onuitroeibaar lijkt te zijn en die zijn duizenden heeft verslagen en heel wat schade heeft toegebracht aan het kerkvergaderend werk van Christus!"

[13] Rullmann, J.C., Doleantie, p315.

[14] a.w. p314. In feite is dat het antwoord dat je nu nog kunt horen van elke gereformeerde bonder die 'aan doleren is' in de PKN.

[15] Raalte, van J., De worsteling om de eenheid, p43.

[16] a.w. p14.

[17] Doleantie - Wederkeer, p50.

[18] Vereniging in Wederkeer, p15.

[19] a.w. p77. 30 van de 40 afgevaardigden vroeg daarom. Maar prof. Helenius de Cock, zoon van ds. Hendrik de Cock vond "dat verschil van inzicht geen reden tot blijvende verdeeldheid mocht zijn".

[20] a.w. p99.

[21]. Uit het commissierapport van de dolerende synode 1891: Ze wilde afzien van "elke poging, om tot een eenstemmig oordeel te geraken over elkanders oorsprong en verleden" en alleen vragen "naar den vorm, waarin de Kerken zich op dit oogenblik aan elkander aanboden". Een en ander natuurlijk "onder de noodige waarborgen tegen krenking van elkanders overtuiging met betrekking tot het eigenaardig karakter van de wederzijdsche Kerken". H. Bouma, de vereniging van 1892, p135.